zondag 5 april 2020

Ecce Homo: Een Christologie van Vanrie

Gentse Taarten stelt haar kijker voor een raadsel. Tot wat voor reactie nodigt het programma haar uit? Hebben Vanrie & co tot doel de kijker te informeren en bij te staan in de keuze van het perfecte gebak? Moet de kijker bijgevolg vooral aandacht schenken aan Wims analyse, en de aflevering op een voornamelijk cognitief niveau benaderen? Of opereert Gentse Taarten meer op het affectieve niveau? Indien dit het geval zou zijn, welke affecten wil het dan oproepen bij de spectator? Moet hij bewondering voelen voor de Herculeaanse arbeid die Vanrie keer op keer verricht op de patisserie die hem voorgeschoteld wordt? Of is afschuw en walging de enige gepaste reactie?
In deze tekst zal ik een christologische lezing bieden van Gentse Taarten. Deze biedt een sleutel om het mysterie van Vanries exploten te verkennen en te begrijpen wat het programma ons tonen wil.
De christologische lezing die hier gegeven zal worden, is van een seculiere variant, waarvan de wortels uiteindelijk teruggebracht kunnen worden tot Hegel en de (links-)hegeliaanse traditie die op hem volgde.[1] Voor een beter begrip van deze lezing, is het vruchtbaar eerst een klassieke, theologische analyse van de figuur van Christus te bieden. Ik zal mij hier beperken tot de aspecten die relevant zijn voor de verdere uitwerking van een christologie van Vanrie, vooral (gezien de zonet vermelde wortels van deze lezing) de rol van de figuur van Christus in de christelijke heilsgeschiedenis.[2]
Hoewel er discussies bestaan over de details, beschouwen de meeste theologische interpretaties de figuur van Christus als een belichaming of incarnatie van God. Deze incarnatie was nodig om een breuk te herstellen die ontstaan was tussen God en de mensheid. De menselijke geschiedenis begon namelijk met ongehoorzaamheid. Adam en Eva negeerden Gods verbod door te eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Daarmee zadelden ze zichzelf en hun nageslacht op met de erfzonde. God zou zijn barmhartige zelf echter niet zijn als hij de mens niet zou willen verlossen van het juk dat ze zichzelf op de hals had gehaald. God kwam daarom in de wereld als mens en offerde zichzelf op. Jezus stierf onschuldig[3] de marteldood. Via dit offer werd de mens ontheven van de erfzonde (en verlost van de dood): het Lam Gods dat wegneemt de zonden der wereld.
Cruciaal om dit verhaal te begrijpen is het ritueel van de zondebok in de joodse traditie. Om het volk te zuiveren van de smet van begane zonden, plaatste de hogepriester zijn handen boven het hoofd van de bok en biechtte de gepleegde zonden op. Op deze manier werden ze overgedragen op het dier. Dit werd vervolgens naar de woestijn gestuurd (Leviticus 16: 21-22). Weg zonden.
Het probleem met de erfzonde is echter dat zij een smet is ten gevolge van de grootst mogelijke zonde die begaan kon worden, namelijk een rechtstreekse zonde ten opzichte van God zelf. Gegeven een voorondersteld proportionaliteitsprincipe (de vergelding moet in proportie zijn met de overtreding en de status van degene tegen wie de overtreding begaan werd) komen we tot de conclusie dat de enige oplossing er in kan bestaan dat God mens wordt en zichzelf in deze duale staat opoffert. Zo is het offer proportioneel aan de zonde (want het geofferde is goddelijk), en worden de zonden van de mensheid uitgewist (want het geofferde is eveneens menselijk).[4]
De voornaamste elementen in deze analyse zijn de relatie tussen God (/het goddelijke) en de mens, het offer, en de rol van de zonde. Laten we nu geleidelijk overgaan tot een secularisering van het Christus-verhaal. Zoals men kan verwachten is de spanning tussen de transcendente goddelijkheid en de immanente menselijke ervaring gefundenes Fressen voor Hegel en de traditie van dialectische denkers na hem. Vooral de figuur van Christus zelf, die deze spanning belichaamt, biedt de aanleiding voor reflectie over de geestelijke ontwikkeling van de mensheid en haar bewustwording.[5]
In de geest van deze traditie kunnen we het Christus-verhaal zien als een allegorische vertelling van de (zelf-)bewustwording van de mensheid. De figuur van Christus is de mens die zich bewust wordt van zichzelf als bron (en schepper) van het goddelijke en dus ook als bron van idealen. Waar eerst God geponeerd werd als een transcendente bron van idealen die vanuit een extern punt opgelegd werden aan de mens, staat de menswording van God in Christus symbool voor het proces waarin deze idealen immanent worden. De mens is de bron van de idealen die ze nastreeft en die ze voorheen uit vals bewustzijn toeschreef aan een transcendente bron. De dualiteit van Christus als mens-god staat dan symbool voor de dualiteit van de mens als zowel de bron als object van de idealen. De mens schept niet alleen idealen, ze onderwerpt ook zichzelf aan deze idealen. Nietzsches parabel van de dolle mens die de dood van God verkondigt kan dan ook gezien worden als een culminatie van deze interpretatie en een ontdekking van de zwaarte van het bewustzijn van verantwoordelijkheid dat ontstaat na het wegvallen van het vals bewustzijn. De mens beseft dat hij enkel zelf verantwoordelijk gesteld kan worden voor de idealen die hij zichzelf oplegt.
Laten we nu overgaan tot de christologie van Vanrie. Een van de traditionele aspecten van het Christus-verhaal is duidelijk aanwezig in de afleveringen van Gentse Taarten: het offer. Wim zet het eigen lijf op het spel, hij offert welzijn en smaak op om het gebak dat hem voorgeschoteld wordt te verwerken. Zijn eigen ongemak en wil zet hij opzij, om ondanks misselijkheid en walging zijn kijkers een recensie te bieden. Door het spectaculaire karakter van deze zelfopoffering hebben Wims exploten nog iets gemeen met Christus’ zelfoffer. Jezus werd namelijk niet zomaar gedood, maar aan het kruis genageld. Met het kruisigen maakten de Romeinen de dood van het slachtoffer tot schouwspel en waarschuwing. In lijn met de geseculariseerde lezing hierboven kunnen we zeggen dat het schouwspel nodig is om de aandacht te trekken. Net zoals bij de gruwelijke kruisiging van Christus is het bij Gentse Taarten enkel door een gruwelijk schouwspel dat expliciet een appel doet aan ons kijken dat de mens gebracht wordt tot zelfbewustzijn.
Maar waar wil Gentse Taarten ons dan bewust van maken? In het passieverhaal van Johannes is er de bekende passage waarin Pilatus de gemartelde Jezus voorstelt aan de massa met de woorden: “Zie de mens (ecce homo)! (Johannes 19: 5). Een dramatische weergave van de mens die met zichzelf geconfronteerd wordt.

Ecce Homo van Tintoretto (1546)
Maar wat wordt er getoond in het drama dat Gentse Taarten is? Zoals gezegd wordt in een geseculariseerde lezing de menswording van Christus gezien als een immanentisering en belichaming van idealen die voorheen als transcendent gezien werden. Wat Gentse Taarten ons biedt is een immanentisering van de idealen die de drijfveer vormen van de Westerse consumptiemaatschappij. Meer bepaald van het belangrijkste ideaal: Genot/Geluk. Het geluk of genot is het ideaal waarvan men steeds gelooft dat men het zal bereiken door de volgende aankoop. Merk echter op dat dit ideaal zijn functie alleen kan blijven vervullen doordat het transcendent blijft: het nagestreefde genot/geluk is nooit aanwezig in immanente vorm, maar kan enkel aanwezig zijn in de vorm van de belofte, aan gene zijde van de volgende aankoop. Men gelooft dat men geluk/genot zal vinden na het kopen van een nieuwe auto. Maar nog voor de geur van nieuwigheid weggetrokken is, heeft het ideaal de consument al naar een andere richting getrokken. Op dat exotisch strand in Thailand zal het ware geluk gevonden worden. Na het nieuwe huis. Na het volgende stuk taart. Enkel door deze vluchtigheid en de eeuwige transcendentie van het Genot/Geluk van de consumptiemaatschappij blijft de consumptiemolen draaiende.[6]
In Gentse Taarten immanentiseert Wim dit ideaal. Hij belichaamt de verwezenlijking van het ideaal van Genot/Geluk zoals deze werkzaam is in de consumptiemaatschappij. Waar onze consumptie van een stuk taart gedreven wordt door het noodzakelijk steeds transcendent blijvende ideaal van het eten van een volledige taart (en het geïdealiseerde voldane gevoel dat daarop zou volgen), immanentiseert Wim dit ideaal door effectief volledige taarten op te eten. De mens ziet zichzelf in het begin van aflevering 5 wanneer de tafel gedekt is met botercakes uit verschillende supermarkten, en wordt geconfronteerd met het zelf gecreëerde ideaal wanneer het doorheen de aflevering geleidelijk tot vlees wordt.[7]

Zalig zij die genodigd zijn aan de maaltijd des Heeren. Zie het Lam Gods dat wegneemt de zonden der wereld.

In het Christusverhaal wordt duidelijk dat door de daad van immanentisering die Christus stelt, hij het functioneren van de religieuze praktijken van zijn tijd saboteert, omdat deze net teren op transcendentie. De Messiasfiguur moet altijd transcendent en een toekomstige belofte blijven opdat de religieuze instituten bewaard kunnen blijven en de schriftgeleerden hun rol kunnen spelen. Net daarom zijn zij de grootste tegenstander van Jezus. Tegelijkertijd bestaat de subversie van Christus er niet in om hun ideaal tegen te gaan, maar net om het ten volle door te voeren. Al op twaalfjarige leeftijd toont Jezus zich namelijk als uitmuntend in de praktijken der schriftgeleerden (Lukas 2: 46-47). Op dezelfde wijze is Gentse Taarten een subversie van het consumptie-kapitalisme. Niet door het tegen te gaan, maar net door ze tot het uiterste te brengen, sluikreclame en gebruik van social media incluis.
Het schouwspel van de marteldood van Christus toont de mens nog op een andere manier aan zichzelf. Zowel bepaalde theologische als geseculariseerde lezingen van het Christusverhaal zien de kruisdood als het drama waarin de wandaden van de mens aan zichzelf getoond worden. De wonden van Christus staan dan symbool voor het lijden dat de mensheid zichzelf aandoet. In de Christelijke traditie gaf dit aanleiding tot de traditie van “Man van Smarten”-afbeeldingen waarin een gewonde Christus de toeschouwer aankijkt met een blik die zegt: “Zie nu wat je mij aandoet.”

Man van Smarten (Links: foto door Fons Dewulf, 2018; Rechts: Geertgen Sint-Jans, 15e eeuw)

Diezelfde traditie ziet een verwijzing hiernaar in het Oude Testament, meer bepaald in Jesaja:
“Geminacht en gemeden werd hij door de mensen, man van smarten, met ziekte vertrouwd, een mens die zijn gezicht voor ons verbergt, geminacht en als niet de moeite waard beschouwd. Waarlijk, het waren onze ziekten die hij op zich nam, en onze smarten, die hij heeft gedragen; wij echter beschouwden hem als een geslagene, door God gekastijd en vernederd (Jesaja 53, 3-4)[8].”
De walging die de kijker voelt bij het zien van Gentse Taarten wordt veroorzaakt door de confrontatie met haar eigen consumptiepraktijken. Wim toont de Westerse mens aan zichzelf: “Waarlijk, het waren onze ziekten die hij op zich nam, en onze smarten, die hij heeft gedragen.” Wie anders dan de Man van Smarten is Wim, wanneer hij in de achtste aflevering besmeurd met chocolade en zijn eigen lichaamsvochten de camera inkijkt. We beschouwen hem als gekastijd en vernederd, maar vergeten daarbij al te gauw dat Wim ons een spiegel voorhoudt. Zie de mens.



[1] Hoewel de plaats en tijd hiervoor ontbreken, zal een meer volledige positionering van de seculiere christologie in deze tekst ten opzichte van deze (links-)Hegeliaanse traditie en het denken van Hegel zelf in de toekomst nodig zijn om tot een meer fijnmazige analyse van het fenomeen van Gentse Taarten te komen. Een dieper engagement met de huidige meester van de Hegeliaanse christologie, Slavoj Žižek, zal ons bijvoorbeeld dichter kunnen brengen bij het begrip van – naar analogie van Žižeks lezing van de figuur van Christus – de monstrositeit van Vanrie (Cf. Slavoj Žižek & John Milbank, The Monstrosity of Christ: Paradox or Dialectic? Edited by Creston Davis, Cambridge, MA: MIT Press, 2009). Voor een verder overzicht, zie Gabriel Tupinambà, “Hegelian Christology: From Kojève to Žižek,” Crisis & Critique, (2015) 2:1, 217-265.
[2] Zo is de onbevlekte ontvangenis een cruciaal element in de conceptualisatie van de figuur van Christus, maar deze is voorlopig minder van toepassing in een analyse van het fenomeen van Vanrie. Voorts dient nog op te merken dat de auteur zich bewust is van het feit dat de “theologische christologie” die hier uiteengezet wordt een schaamteloze vereenvoudiging is van de complexiteit aan posities binnen de christologie en voorbijgaat aan het bestaan van verschillende interpretaties van de figuur van Christus binnen het christendom. Ook hier opent zich een veld van mogelijkheden voor verder onderzoek.
[3] En zonder bevlekt te zijn met de erfzonde (cf. n. 2 voor de verwijzing naar Maria).
[4] Ook hier dient nogmaals opgemerkt te worden dat deze interpretatie van de rol en aard van de menswording van God niet universeel aanvaard wordt. Zij gaat terug op Anselmus’ (1033-1109) Cur Deus Homo en zal later vooral uitgewerkt worden in de calvinistische heilsleer. De grootste tegenhanger is de zogenaamde Christus Victor-theorie, waarbij de kruisdood en verrijzenis gezien worden als een overwinning op het kwaad.
[5] Ook hier zal ik in wat volgt op zeer opportunistische wijze een schets bieden van een geseculariseerde lezing van het Christus-verhaal die geenszins recht doet aan de vele posities van de vele denkers in de dialectische traditie. Ook hier is er een veelheid aan debatten, te beginnen met de vraag in hoeverre Hegels Christologie zelf seculier genoemd kan worden, dan wel nog steeds traditioneel christelijk is (voor een voorbeeld van dit laatste, zie Daniel P. Jamros, “Hegel on Incarnation: Unique or Universal?” Theological Studies, (1995) 56, pp. 276-300). Zie ook de passage over “Religion” in 3.2.3. Philosophy of Absolute Spirit van het SPE artikel over Hegel, voor de rol van uiteenlopende interpretaties van Hegels visie op religie als oorsprong van de breuk tussen links -en rechts-Hegelianen (Redding, Paul, "Georg Wilhelm Friedrich Hegel", The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Summer 2018 Edition), Edward N. Zalta (ed.), URL = https://plato.stanford.edu/archives/sum2018/entries/hegel/). 
[6] Merk op dat de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring niet spreekt over het recht op geluk, maar op het recht op ‘the pursuit of happiness’. Een zelfbewust statement in het oer-document van de bakermat van het Westerse consumptiemodel.
[7] Cf. Johannes 1: 14. Voor een sublieme analyse van deze zelfde aflevering die raaklijnen vertoont met deze tekst, zie https://fonsdewulf.wordpress.com/2019/02/11/botercake-willen-en-weten-wat-je-wil/.
[8] Overgenomen uit de Willibrordvertaling van 1975 https://rkbijbel.nl/kbs/bijbel/willibrord1975/neovulgaat/jesaja/53.