donderdag 9 maart 2017

Making philosophy great again?

Men zou bijna gaan denken dat het om een gecoördineerde actie gaat. Op 2 maart verschijnt in De Morgen een column van Filip Buekens over “waarheid”. Daarin haalt Buekens het concept van “alternatieve feiten” aan om een aanval in te zetten op “postmoderne filosofen”. Michel Foucault wordt daarbij opgevoerd als groot-khan van de horde postmodernen die menen dat “waarheid alleen maar op interpretatie berust” en “alles relatief is”. In de weekendbijlage van dezelfde krant schrijft Joël De Ceulaer over liegende politici, “alternatieve feiten”, en “linkse, postmodernistische academici” zoals Michel Foucault. Ook op 2 maart verschijnt in De Geus een artikel van Maarten Boudry over - je raadt het al - “alternatieve feiten” en “postmoderne filosofen”, waarbij Michel Foucault naar voor wordt gebracht als poster-boy van deze laatsten.

De zelfverklaarde vijanden van het postmoderne gevaar lijken zo met Trump en zijn “alternatieve feiten” hun kans te ruiken om de intellectuele mistspuiers die hen al jaren nachtmerries bezorgen eindelijk in hun hemd te zetten. In deze bijdrage wil ik niet het spook van “de postmodernistische beweging” verdedigen, maar eerder wijzen op enkele punten waar Buekens, De Ceulaer en Boudry zelf de mist in gaan. Verder wil ik een pleidooi houden voor betere en subtielere argumentatie in het publieke debat. Ondanks Buekens’ pleidooi voor nuance, de deugd van accurate voorstelling, zorgvuldig onderzoek, en waarschuwingen tegen polarisering, schieten de drie teksten net op deze vlakken tekort. Ik zal focussen op twee zaken: hun problematische voorstelling van het “postmodernisme” en de dubieuze causale claims over de relatie van dit “postmodernisme” tot het fenomeen van “alternatieve feiten”.

Boudry spreek over de notie van een “post-truth” maatschappij als “een feitenvrije, speculatieve impressie die telkens opnieuw wordt herhaald, tot iedereen ze vanzelf gaat geloven.” Hetzelfde kan evenwel gezegd worden over het “postmodernisme” van Buekens, Boudry en De Ceulaer. Postmodernisme wordt door Boudry omschreven als een “beweging”, terwijl het grootste deel van de denkers die tot deze “beweging” wordt gerekend de term meermaals expliciet verworpen hebben. Bovendien gebruiken Buekens, Boudry en De Ceulaer - al dan niet toevallig - alle drie Foucault als gezicht van deze zogenaamde beweging. Gegeven het feit dat er niet zo’n beweging is, is het echter nogal problematisch om Foucault naar voor te brengen als een van haar exponenten. De voorstelling die van Foucaults denken gegeven wordt is verder zo bedroevend simplistisch dat ze ofwel getuigt van onwetendheid, ofwel van een bewuste vervorming en simplificatie. Tot zover het ideaal van “accurate voorstelling” waar Buekens voor pleit.

Deze werkwijze druist bovendien in tegen de argumentatie-normen die ik aangeleerd kreeg tijdens mijn opleiding filosofie, en waaraan de drie heren, filosoof zijnde, zich,  naar ik hoop, toch gebonden voelen. Eerst en vooral werd er mij geleerd dat wanneer men uitspraken wil doen over een filosoof, men de teksten van de denker zelf raadpleegt en niet zomaar een tweedehands samenvatting hiervan. Dit is een commitment aan feitelijkheid waar Buekens, Boudry en De Ceulaer zich hopelijk in kunnen vinden, en die Buekens expliciet lijkt te onderschrijven in zijn stuk. Ten tweede leerde men mij dat, wanneer men een filosoof of een bepaalde visie aanvalt, men eerst een zo accuraat mogelijk beeld moet hebben en schetsen, voor men tot de aanval zelf overgaat. Dit is een vorm van intellectuele eerlijkheid: men valt geen bewust verzwakte versie van iemands denken aan, maar dit denken in zijn sterkste vorm.  Het tegendeel van deze werkwijze is een drogredenering, een zogenaamde stroman: men maakt een dusdanige karikatuur van de denkwijze van deze tegenstander, dat deze makkelijk te weerleggen is. Het beeld dat Buekens, Boudry en De Ceulaer schetsen, zondigt hier tweemaal aan: een verscheidenheid aan denkers wordt op één homogene hoop gegooid, en hun denken wordt verkeerdelijk gereduceerd tot een variant op een simplistische weergave van een zogenaamde exponent van deze niet-bestaande homogene groep.

Het tweede punt dat ik wil bespreken, zijn de problematische causale claims die Buekens en De Ceulaer maken. In zijn essay onderschrijft Joël De Ceulaer Mark Elchardus’ bewering dat “het postmodernisme dat de voorbije veertig jaar lelijk heeft huisgehouden aan onze universiteiten [...] mee het bedje heeft gespreid voor rechtse post-truthers.” De Ceulaer verwijst vervolgens nog naar Bueken’s bijdrage, waarin eveneens een link gelegd wordt “tussen ‘het postmoderne gezwam’ van de voorbije decennia en ‘de alternatieve feiten’ van Kellyanne Conway.” Sommige filosofen verheugen zich allicht bij het lezen van deze zinnen. Waar het klassieke verwijt aan academische “postmoderne” filosofie was dat ze irrelevant en wereldvreemd was, geschreven in een onbegrijpelijk jargon, wordt filosofie - althans in zijn “postmoderne” vorm - nu wel een hele grote politieke invloed toegeschreven. Maar hoe heeft ze deze invloed dan wel kunnen uitoefenen? In de lessen wetenschapsfilosofie leren studenten dat het maken en beargumenteren van oorzakelijke claims een lastige onderneming is. Beweren dat A de oorzaak is van, of bijdraagt tot, B vereist langdurig en moeilijk onderzoek en specifieke argumentatievormen. Welke argumentatie brengen Buekens De Ceulaer aan voor de causale link die zij naar voor brengen? Geen. De link tussen “postmodernisme” en de politiek van “alternatieve feiten” wordt geponeerd, maar niet beargumenteerd. De Ceulaer schetst een “geschiedenis” van dit proces dat even vaag en gesimplificeerd is als zijn weergave van Foucault. De “postmodernen” boden eerst hun relativistische analyses, die vervolgens gretig werden aangegrepen door “minderheden” (wie? wat? waar? hoe?) en “postmodern links” (idem?) om hun doelen te bereiken. Van daar waaide het dan uiteindelijk over naar de rechterzijde, met dat verschil dat zij in tegenstelling tot “naïef links” dit relativisme nu op cynische wijze uitbuiten. Hoewel De Ceulaer uiteindelijk komt tot de vaststelling dat “de alternatieve feiten van conservatief rechts [...] niet het spiegeldbeeld [zijn] van de relatieve waarheden van postmodernistisch link”, blijft het idee in de rest van de tekst dat links door cynisch rechts in de postmoderne put wordt geduwd die ze zelf gegraven heeft, wat uiteindelijk dan toch weer historisch terug gaat op de erfzonde van het “postmodernisme”. Op dit vlak kan Maarten Boudry’s kritiek op Paul Verhaege, wanneer we “neoliberalisme” vervangen door “postmodernisme” perfect toegepast worden op Joël De Ceulaers tekst:

“De verleiding om overkoepelende verklaringen op te zetten, waarbij één enkele sleutel (in casu, het vermaledijde [postmodernisme]) de machinaties van een gehele maatschappij blootlegt, is een typisch exponent van [dit] denken. De illusie van inzicht lonkt, de analyticus begrijpt alles. [...] Fascinerende maar ijle speculaties worden voorgesteld als doorwrochte inzichten. Hoe scherpzinniger de analyticus, hoe minder gegevens hij behoeft.”  [1]

De teksten van de drie schrijvers voldoen dus niet aan de normen die ze zelf expliciet beweren aan te hangen. De vraag is: waarom zetten zij zo hard in op deze aanval? Het antwoord is dat ze niet gemotiveerd worden door de huidige politieke situatie, of door het probleem van “alternative facts”, maar door het verlangen een bepaald filosofisch programma door te duwen. Ze willen zichzelf voorstellen als de redders van de filosofie, die de rationaliteit terug op haar troon zullen zetten en onze universiteiten zuiveren van het postmoderne, politiek correcte, en relativistische gevaar. Op deze manier gebruiken de drie heren in feite dezelfde tactiek als Trump. Ze hangen een uitermate simplistisch beeld op van een bepaalde dreiging (de bad hombres van het postmodernisme) om zichzelf naar voor te kunnen brengen als rots in de branding: they’ll make philosophy great again! Het is jammer dat deze heren de problematiek van het Trumpoceen uiteindelijk alleen gebruiken om een bepaald filosofisch programma door te drukken, en dit dan nog eens doen met een bedenkelijke vorm van argumentatie. Als we als filosofen dan toch iets hopen bij te dragen in tijden van twitter-politiek, waarin complexe zaken gereduceerd worden tot catchy oneliners van 140 tekens, en opiniestukken eerder dienen voor het genereren van click-bait dan diepe inzichten, laat het dan toch het engagement tot eerlijke argumentatie, diepgang, en nuance zijn.



[1] Maarten Boudry, “De neoliberale nachtmerrie van Paul Verhaeghe”, http://www.liberales.be/essays/nachtmerrie#.USxhby7LplU.facebook, geraadpleegd 6-3-2017.