Men
zou bijna gaan denken dat het om een gecoördineerde actie gaat. Op 2 maart
verschijnt in De Morgen een column van Filip Buekens over “waarheid”. Daarin
haalt Buekens het concept van “alternatieve feiten” aan om een aanval in te zetten
op “postmoderne filosofen”. Michel Foucault wordt daarbij opgevoerd als groot-khan
van de horde postmodernen die menen dat “waarheid alleen maar op interpretatie
berust” en “alles relatief is”. In de weekendbijlage van dezelfde krant
schrijft Joël De Ceulaer over liegende politici, “alternatieve feiten”, en
“linkse, postmodernistische academici” zoals Michel Foucault. Ook op 2 maart
verschijnt in De Geus een artikel van Maarten Boudry over - je raadt het al -
“alternatieve feiten” en “postmoderne filosofen”, waarbij Michel Foucault naar
voor wordt gebracht als poster-boy van deze laatsten.
De
zelfverklaarde vijanden van het postmoderne gevaar lijken zo met Trump en zijn
“alternatieve feiten” hun kans te ruiken om de intellectuele mistspuiers die
hen al jaren nachtmerries bezorgen eindelijk in hun hemd te zetten. In deze
bijdrage wil ik niet het spook van “de postmodernistische beweging” verdedigen,
maar eerder wijzen op enkele punten waar Buekens, De Ceulaer en Boudry zelf de
mist in gaan. Verder wil ik een pleidooi houden voor betere en subtielere
argumentatie in het publieke debat. Ondanks Buekens’ pleidooi voor nuance, de
deugd van accurate voorstelling, zorgvuldig onderzoek, en waarschuwingen tegen
polarisering, schieten de drie teksten net op deze vlakken tekort. Ik zal
focussen op twee zaken: hun problematische voorstelling van het
“postmodernisme” en de dubieuze causale claims over de relatie van dit
“postmodernisme” tot het fenomeen van “alternatieve feiten”.
Boudry
spreek over de notie van een “post-truth” maatschappij als “een feitenvrije,
speculatieve impressie die telkens opnieuw wordt herhaald, tot iedereen ze
vanzelf gaat geloven.” Hetzelfde kan evenwel gezegd worden over het
“postmodernisme” van Buekens, Boudry en De Ceulaer. Postmodernisme wordt door
Boudry omschreven als een “beweging”, terwijl het grootste deel van de denkers
die tot deze “beweging” wordt gerekend de term meermaals expliciet verworpen
hebben. Bovendien gebruiken Buekens, Boudry en De Ceulaer - al dan niet
toevallig - alle drie Foucault als gezicht van deze zogenaamde beweging.
Gegeven het feit dat er niet zo’n beweging is, is het echter nogal
problematisch om Foucault naar voor te brengen als een van haar exponenten. De
voorstelling die van Foucaults denken gegeven wordt is verder zo bedroevend
simplistisch dat ze ofwel getuigt van onwetendheid, ofwel van een bewuste
vervorming en simplificatie. Tot zover het ideaal van “accurate voorstelling”
waar Buekens voor pleit.
Deze
werkwijze druist bovendien in tegen de argumentatie-normen die ik aangeleerd
kreeg tijdens mijn opleiding filosofie, en waaraan de drie heren, filosoof
zijnde, zich, naar ik hoop, toch
gebonden voelen. Eerst en vooral werd er mij geleerd dat wanneer men uitspraken
wil doen over een filosoof, men de teksten van de denker zelf raadpleegt en
niet zomaar een tweedehands samenvatting hiervan. Dit is een commitment
aan feitelijkheid waar Buekens, Boudry en De Ceulaer zich hopelijk in kunnen
vinden, en die Buekens expliciet lijkt te onderschrijven in zijn stuk. Ten
tweede leerde men mij dat, wanneer men een filosoof of een bepaalde visie
aanvalt, men eerst een zo accuraat mogelijk beeld moet hebben en schetsen, voor
men tot de aanval zelf overgaat. Dit is een vorm van intellectuele eerlijkheid:
men valt geen bewust verzwakte versie van iemands denken aan, maar dit denken
in zijn sterkste vorm. Het tegendeel van
deze werkwijze is een drogredenering, een zogenaamde stroman: men maakt
een dusdanige karikatuur van de denkwijze van deze tegenstander, dat deze
makkelijk te weerleggen is. Het beeld dat Buekens, Boudry en De Ceulaer
schetsen, zondigt hier tweemaal aan: een verscheidenheid aan denkers wordt op
één homogene hoop gegooid, en hun denken wordt verkeerdelijk gereduceerd tot
een variant op een simplistische weergave van een zogenaamde exponent van deze
niet-bestaande homogene groep.
Het
tweede punt dat ik wil bespreken, zijn de problematische causale claims die Buekens
en De Ceulaer maken. In zijn essay onderschrijft Joël De Ceulaer Mark
Elchardus’ bewering dat “het postmodernisme dat de voorbije veertig jaar lelijk
heeft huisgehouden aan onze universiteiten [...] mee het bedje heeft gespreid
voor rechtse post-truthers.” De Ceulaer verwijst vervolgens nog naar Bueken’s
bijdrage, waarin eveneens een link gelegd wordt “tussen ‘het postmoderne
gezwam’ van de voorbije decennia en ‘de alternatieve feiten’ van Kellyanne
Conway.” Sommige filosofen verheugen zich allicht bij het lezen van deze
zinnen. Waar het klassieke verwijt aan academische “postmoderne” filosofie was
dat ze irrelevant en wereldvreemd was, geschreven in een onbegrijpelijk jargon,
wordt filosofie - althans in zijn “postmoderne” vorm - nu wel een hele grote
politieke invloed toegeschreven. Maar hoe heeft ze deze invloed dan wel kunnen
uitoefenen? In de lessen wetenschapsfilosofie leren studenten dat het maken en
beargumenteren van oorzakelijke claims een lastige onderneming is. Beweren dat
A de oorzaak is van, of bijdraagt tot, B vereist langdurig en moeilijk
onderzoek en specifieke argumentatievormen. Welke argumentatie brengen Buekens De
Ceulaer aan voor de causale link die zij naar voor brengen? Geen. De link
tussen “postmodernisme” en de politiek van “alternatieve feiten” wordt
geponeerd, maar niet beargumenteerd. De Ceulaer schetst een “geschiedenis” van
dit proces dat even vaag en gesimplificeerd is als zijn weergave van Foucault.
De “postmodernen” boden eerst hun relativistische analyses, die vervolgens
gretig werden aangegrepen door “minderheden” (wie? wat? waar? hoe?) en “postmodern
links” (idem?) om hun doelen te bereiken. Van daar waaide het dan uiteindelijk
over naar de rechterzijde, met dat verschil dat zij in tegenstelling tot “naïef
links” dit relativisme nu op cynische wijze uitbuiten. Hoewel De Ceulaer
uiteindelijk komt tot de vaststelling dat “de alternatieve feiten van
conservatief rechts [...] niet het spiegeldbeeld [zijn] van de relatieve
waarheden van postmodernistisch link”, blijft het idee in de rest van de tekst
dat links door cynisch rechts in de postmoderne put wordt geduwd die ze zelf
gegraven heeft, wat uiteindelijk dan toch weer historisch terug gaat op de
erfzonde van het “postmodernisme”. Op dit vlak kan Maarten Boudry’s kritiek op
Paul Verhaege, wanneer we “neoliberalisme” vervangen door “postmodernisme”
perfect toegepast worden op Joël De Ceulaers tekst:
“De verleiding om overkoepelende
verklaringen op te zetten, waarbij één enkele sleutel (in casu, het
vermaledijde [postmodernisme]) de machinaties van een gehele maatschappij
blootlegt, is een typisch exponent van [dit] denken. De illusie van inzicht
lonkt, de analyticus begrijpt alles. [...] Fascinerende maar ijle speculaties
worden voorgesteld als doorwrochte inzichten. Hoe scherpzinniger de analyticus,
hoe minder gegevens hij behoeft.” [1]
De
teksten van de drie schrijvers voldoen dus niet aan de normen die ze zelf
expliciet beweren aan te hangen. De vraag is: waarom zetten zij zo hard in op
deze aanval? Het antwoord is dat ze niet gemotiveerd worden door de huidige
politieke situatie, of door het probleem van “alternative facts”, maar door het
verlangen een bepaald filosofisch programma door te duwen. Ze willen zichzelf
voorstellen als de redders van de filosofie, die de rationaliteit terug op haar
troon zullen zetten en onze universiteiten zuiveren van het postmoderne,
politiek correcte, en relativistische gevaar. Op deze manier gebruiken de drie
heren in feite dezelfde tactiek als Trump. Ze hangen een uitermate simplistisch
beeld op van een bepaalde dreiging (de bad hombres van het
postmodernisme) om zichzelf naar voor te kunnen brengen als rots in de
branding: they’ll make philosophy great again! Het is jammer dat deze
heren de problematiek van het Trumpoceen uiteindelijk alleen gebruiken om een
bepaald filosofisch programma door te drukken, en dit dan nog eens doen met een
bedenkelijke vorm van argumentatie. Als we als filosofen dan toch iets hopen
bij te dragen in tijden van twitter-politiek, waarin complexe zaken gereduceerd
worden tot catchy oneliners van 140 tekens, en opiniestukken eerder dienen voor
het genereren van click-bait dan diepe inzichten, laat het dan toch het
engagement tot eerlijke argumentatie, diepgang, en nuance zijn.
[1]
Maarten Boudry, “De neoliberale nachtmerrie van Paul Verhaeghe”, http://www.liberales.be/essays/nachtmerrie#.USxhby7LplU.facebook, geraadpleegd 6-3-2017.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten