dinsdag 2 april 2019

Brief aan Fons, 2-4-19

Een antwoord op een brief van Fons Dewulf.


Beste Fons,

Jouw twijfels zijn ook de mijne. Het was dan ook met veel begrip en instemming dat ik je laatste brief gelezen heb. Ook ik heb geworsteld (en worstel nog steeds) met de zin of onzin van wetenschapsfilosofie. Net als bij jou hebben mijn ideeën over wat er misloopt in het klimaatdebat raaklijnen met mijn twijfels over wetenschapsfilosofie. Op sommige punten lijkt mijn visie echter af te wijken van de jouwe. Of mijn twijfels daardoor minder duizelingwekkend zijn weet ik niet, maar laat ik die verschillen uiteenzetten. Misschien dat we samen vaste grond kunnen vinden.
Je tekst begint bij de logisch positivisten en gaat over naar de klimaatactivisten. Laat me hier de omgekeerde beweging maken. De kern van je kritiek op de klimaatactivisten is dat ze een verkeerd statuut toekennen aan (of een verkeerd gebruik maken van) wetenschappelijke feiten. Je schrijft:
De activisten lijken over het hoofd te zien dat feiten geen acties voorschrijven. De IPCC rapporten tonen slechts dat we op basis van de verzamelde klimaatfenomenen verantwoord zijn aan te nemen dat gemiddelde temperatuur van de aarde zal stijgen en deze stijging een gevarieerde impact zal hebben op allerhande ecosystemen waar wij als mensen afhankelijk van zijn. Het aanvaarden van zo’n voorspelling verplicht ons niet tot actie. Maar die voorspelling ernstig aanvaarden verplicht ons wel tot positionering, tot Gestaltung. Bijvoorbeeld, tot het aannemen van de positie dat het huidige (samen)leefmodel te goed is om te veranderen op basis van de risico’s. Vaak lijken klimaatactivisten deze positie als een onhoudbare uit te sluiten, alsof niemand oprecht deze positie kan innemen als die persoon ook werkelijk genoeg informatie heeft om verantwoord te aanvaarden wat IPCC rapporten als risico’s oplijsten. Toch, denk ik, is het mogelijk om IPCC reporten te aanvaarden en tegelijk te weigeren actie te ondernemen. Mensen hoeven niet open te staan om op basis van wetenschappelijke kennis te herdenken wat een goed leven is.”
Je hebt uiteraard gelijk dat feiten an sich geen acties voorschrijven. Feiten schrijven wel (impliciet) bepaalde acties voor in combinatie met bepaalde (vooronderstelde) waarden of doelen. Hoewel ik niet in hun hoofd kan kijken (en hoewel ik sterk betwijfel dat er een gedeelde grondhouding is), denk ik niet dat klimaatactivisten uitsluiten dat “de positie dat het huidige (samen)leefmodel te goed is om te veranderen op basis van de risico’s” incompatibel is met het kennen van de feiten over klimaatverandering. Met andere woorden, ik denk niet dat hun argumentatie (of activisme) gebaseerd is op de vooronderstelling dat het kennen van de feiten automatisch leidt tot het aannemen van bepaalde waarden. Wel denk ik dat zij er impliciet van uitgaan dat er bepaalde waarden zijn die iedereen deelt, zoals bijvoorbeeld zorg voor toekomstige generaties. Je kan natuurlijk gelijk hebben dat degenen die jij de “conservatieven” noemt, andere waarden hanteren. Toch dien je toch ook te erkennen dat, wanneer zij expliciet het debat aangaan met de klimaatactivisten, de conservatieven zich niet beroepen op andere waarden. Is het “ecorealisme” of "-modernisme" immers geen poging om een positie te articuleren waarin het mogelijk is kritiek op klimaatactivisten te combineren met het bevestigen van de waarden waarop de klimaatactivisten zich baseren? Waarden die (althans niet expliciet) in onze huidige samenleving niet ter discussie gesteld (kunnen) worden (zoals zorg voor toekomstige generaties). Het geschil wordt door de “ecorealisten” dan ook niet voorgesteld als een meningsverschil over waarden, maar over middelen. De klimaatactivisten vergissen zich volgens hen door een technologisch probleem voor te stellen als een politiek probleem. Er is wel degelijk een probleem (en gegeven onze waarden is het ook noodzakelijk iets te doen aan dit probleem), maar dit kan en zal gebeuren via een "business as usual"-model.
Desondanks ben ik het met je eens dat het vertrouwen van klimaatactivisten op de effectiviteit van het communiceren van feiten om verandering teweeg te brengen naïef is. Ook ben ik het er mee eens dat de strategie om het activisme geheel of voornamelijk te richten op het politieke niveau en daarvoor klassieke politieke middelen te gebruiken allicht gedoemd is om te falen. Eerst een paar verduidelijken opdat ik niet verkeerd begrepen word.
Ten eerste ben ik er van overtuigd dat het politieke niveau nodig zal zijn om een antwoord te bieden aan de klimaatproblematiek. De aanpassingen die nodig zijn op economisch en (infra)structureel niveau zijn van een dergelijke aard dat ze via politieke weg geïmplementeerd en gecoördineerd zullen moeten worden. Omgekeerd denk ik echter ook dat het politieke bestel op zo’n complexe manier verwikkeld is met het huidige economische en (infra)structurele systeem dat het moeilijk (zo niet onmogelijk) zal zijn om politieke verandering af te dwingen zonder tegelijk (bottom up) dat systeem aan te passen. Er is een dusdanige symbiose tussen de politiek en het industrieel-economische systeem waarin we leven, dat politici op korte termijn meer belangen hebben bij het in stand houden van dit systeem.
Dit brengt me tot een andere beperking van de huidige strategie van de klimaatactivisten. Door het spel louter op het niveau van de politiek te spelen, wordt er een handige Ander gecreëerd die verantwoordelijk gesteld kan worden. Dit leidt potentieel tot een quasi-eschatologisch passiviteit: aangezien de problemen van zo’n aard zijn, is het wachten op de grote, groene politieke revolutie. Al de rest zijn druppels op een hete plaat. Het verbaast me hoeveel klimaatbetogers zelf geen aanpassingen trachten te doen in hun levenswijze of op kleinere schaal structurelere aanpassingen proberen  te doen. Ook hier een paar verduidelijkingen. Om te beginnen is het met een gevoel van grote weerstand dat ik dit laatste neerschrijf. Deze kritiek kan namelijk op veel manieren verkeerd begrepen en misbruikt worden. Ten eerste is er de al vaak gebruikte drogredenering die wijst op de discrepantie tussen de levenswijze van bepaalde klimaatbetogers en zo de legitimiteit van de punten die de klimaatbetogers naar voor brengen tracht in vraag te stellen. Ten tweede geeft dit potentieel aanleiding tot een gevaarlijke praktijk van moraliseren en oordelen. Gevaarlijk, want contraproductief. Moraliseren is in deze kwestie equivalent aan het proberen aanwijzen van een schuldige terwijl men op een zinkend schip zit, in plaats van samen aan een oplossing te werken. Nutteloos en naast de kwestie.
Laat ik met deze caveats op zak de twee laatste punten nu met elkaar verbinden. Het gebrek aan aanpassingen in de levenswijze hangt samen met de eerder vermelde problematische symbiose tussen de politiek en het huidige industrieel-economische complex. De kwestie komt neer op het cliché van het stemmen met de portefeuille. Het gemiddelde gedrag is namelijk wat dit complex in stand houdt. Om het met even clichématige voorbeelden te zeggen: CD&V zal geen klimaatmaatregelen goedkeuren die potentieel nadelig zijn voor de grote agro-industrie, door de invloed van de boerenbond. De boerenbond heeft deze invloed door de keuzes die consumenten maken voor producten afkomstig uit de agro-industrie. NVA en Open VLD zullen geen klimaatregelen goedkeuren die potentieel nadelig zijn voor de industrie of pogingen doen om ons consumptiegedrag te veranderen door de invloed van VOKA. VOKA heeft deze invloed etc. etc.
Nogmaals: zoals  hierboven gezegd wil ik zeker de noodzaak van politieke actie niet ontkennen, maar de situatie komt zowat neer op het eisen van een volledig veganistisch en verpakkingsvrij aanbod in de lokale supermarkt, terwijl men in diezelfde supermarkt vlees en in tonnen plastic verpakte producten blijft kopen. De eigenaar zal tegen de boze klanten zeggen dat hij hun eisen en bezorgdheden deelt, om ze vervolgens compleet te negeren omdat ze geen impact hebben op zijn kassa. De beste manier om de eigenaar te overtuigen is elders te gaan winkelen. Het aanbod zal snel veranderen.
Dit laatste voorbeeld is uiteraard nogal triviaal en doet geen recht aan de complexiteit van het klimaatvraagstuk, noch aan de duizelingwekkende complexiteit van de (infra)structurele, sociale en economische aanpassingen die nodig zullen zijn om er een antwoord aan te bieden. Maar het toont volgens mij wel aan waar de huidige klimaatbeweging mogelijk spaak zal lopen en brengt mij tot het centrale punt dat ik wil maken (en wat mij zo meteen terug naar de wetenschapsfilosofie zal brengen).
Zoals ik al zei ben ik het met je eens dat de focus op feiten (te) beperkt is, maar zelfs een overweging van incommensurabele waarden (zoals jij doet) zal geen redding brengen. Mensen handelen namelijk vaak noch op basis van expliciete opvattingen (en vaak zelfs in strijd met hun opvatting, cf. het punt over bepaalde klimaatbetogers hierboven), noch op basis van expliciete of impliciete waarden, maar op basis van gewoontes. Deze gewoontes zijn het resultaat van herhaalde handelingen. Deze herhaalde handelingen vormen niet alleen mensen, maar ook sociale structuren en materiële infrastructuren.[0] Een loutere focus op het propositionele (of discursieve) zal daarom niet tot de nodige veranderingen leiden. Het zal ook een kwestie van materieel-culturele hervorming en zelf-hervorming zijn, een andere gedeelde interesse en thema in onze eerdere briefwisseling.
Nogmaals een caveat: ik wil hier geen naïef-marxistisch pleidooi houden dat enkel een radicale omvorming van de economische onderbouw kan leiden tot verandering. Het discursieve heeft uiteraard zijn rol. Maar die rol kan het volgens mij enkel spelen door het op concrete, effectieve en materiële manieren te verbinden met andere praktijken. Hoe groot die rol kan zijn en hoe die verbindingen er uit zullen of moeten zien is een empirische/experimentele vraag die men enkel in de praktijk kan uittesten. Zoals Feyerabend schreef:
“Philosophers who believe that the noise they make can change the world quite naturally praise Xenophanes for his ‘destructive criticism’ (W.K.C. Guthrie,A History of Greek Philosophy,Vol. i, Cambridge 1962, p. 370), or his “acute criticism” (M. Eliade,Histoire des croyances at des idees religieuses,Vol. ii, Paris 1978, p. 497) or his “discovery that the Greek stories about the gods cannot be taken seriously because they represent the gods as human beings” (K.R. Popper,Auf der Suche nach einer besseren Welt,Munich 1984, p. 218). Older philosophers such as Nietzsche and Hegel said the same. They overlook the fact that thought, taken by itself, lacks both content and power unless acting in harmony with extra-intellectual agencies” [1]
En om het met de Latour-tekst te zeggen die we samen gelezen hebben:
“We cannot liberate ourselves from the powerful by means of "thought," but we will liberate ourselves from power when we have turned "thought" into work.
• The colloquial expressions we use for the work of thought (racking our brains, bending our minds, chewing over ideas) are not metaphors  but point to the work of hands and bodies common to all trades. Why, then, is this trade of thought, unlike all others, held to be nonmanual? Because otherwise it would have to give up the privilege of going outside its networks. It would no longer be able to extend itself above the simple practice of tradesmen (2.1 .7.2). Everyone prefers to set intellectuals apart (even if only to ridicule them) rather than to recognize that they work. Even if the believers do not benefit themselves from these free trips, they do not wish others to be deprived of the privilege of hovering outside time and space.” [2]
Dit brengt ons dan ook naar de wetenschapsfilosofie. De fout die de wetenschapsfilosofie gemaakt heeft na het logisch positivisme is in de val van het pure denken getrapt te zijn. In hoeverre de logisch positivisten zelf voor die fout verantwoordelijk zijn, weet ik niet. Neurath, de grote opvoeder, had er allicht subtielere visies op. [3]
Wat zegt dit dan over de rol die wetenschapsfilosofie of de (wetenschaps)filosoof kan hebben? Ik weet het niet. Wel weet ik dat ik bepaalde zaken die ik hierboven geschreven heb, allicht nooit kunnen denken of schrijven had zonder het lezen van bepaalde (wetenschaps)filosofische werken. Of dit een vorm van hoop of zelfbedrog is weet ik niet, maar het is toch al iets. Ik heb alleszins geen groot verhaal te vertellen over de rol van de filosofie. Ik kan alleen (samen met jou) proberen observeren, experimenteren, en verbindingen maken met andere praktijken. Hoe en in welke mate we effecten kunnen hebben zal zich in de praktijk moeten tonen.

Met nieuwsgierige groeten,

Pieter


[0] Mijn denken heeft hier raaklijnen met de zaken waar Fien op haar blog over schrijft in termen van materialiteit en kritiek op theorie-centrisme (https://theoryontrial.blogspot.com/). Dit idee van gewoontes als zowel individueel, maar ook socio-materieel wil ik verder uitwerken. Het verklaart alleszins mijn huidige interesse in (en conceptualisering van mijn onderzoek in termen van)  (wetenschappelijke) praktijken als leerprocessen.
[1] Feyerabend, Paul. ‘Nature as a Work of Art’. In Revolutionary Changes in Understanding Man and Society: Scopes and Limits, edited by Johann Götschl, 255–67. Theory and Decision Library. Dordrecht: Springer Netherlands, 1995. https://doi.org/10.1007/978-94-011-0369-5_15., n. 5.
[2] Latour, Bruno. The Pasteurization of France. Translated by Alan Sheridan and John Law. Cambridge, MA: Harvard University Press, 1988, p. 187.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten